PARLEVINKER
Mijn grootvader – Marinus Ferdinandusse 1885 – 1975 – woonachtig in Wemeldinge was zover ik mij kan herinneren parlevinker. Aanvankelijk op het kanaal door Zuid-Beveland later – ik schat vanaf 1950 – alleen maar op de sluizen. In mijn geheugen hoofdzakelijk op de Nieuwe / Grote sluis.
Na de oorlog was het niet mogelijk de bascule delen – waaronder de sluisdeur bij geopende stand verdween – te gebruiken. Een heel enkele keer ging dat met handkracht bij een zeer bijzondere vracht.
Er was een stuk van uit het hekwerk van de sluisdeuren weggehaald en met behulp van een verrijdbaar hulpbruggetje kon je over de sluisdeur naar de andere kant.
De sluisdeuren werden geopend en gesloten met behulp van een stoomlier die vanuit een speciaal daarvoor gebouwd “hok” naast de wacht werd bediend.
Een voor die tijd ingenieus systeem, want de sluizen en het kanaal waren van levensbelang. Vooral voor de wederopbouw van Nederland en het zeer drukke scheepvaartverkeer tussen Rotterdam en Antwerpen.
Alle sluizen lagen overdag vol: Kleine sluis, Middelsluis, Grote sluis.
Opa had zijn opslag langs een stenen muur; volgens mij van de berging van de steenkool voor de stoomlier, ongeveer midden op het grasveld van de Grote sluis. Ongeveer ter hoogte waar nu de nieuwe wacht was / is. Onder zeildoeken en oude kleden lag met grote stenen verzwaard een grote voorraad aan aardappelen, groente en fruit opgeslagen.
Je kon er altijd bij als je dat wilde. Opa had zijn eigen klanten – net als de overige parlevinkers – en men wist van elkaar welke schipper bij welke parlevinker hoorde. Het schutten in de Grote sluis was een activiteit “rondom de klok”; mede afhankelijk van stroming / tij op de Oosterschelde. Het sluispersoneel in uniform – donkerblauw in de winter en lichtgroen in de zomer of soms alleen maar in een blauw jasje – gaf de aanwijzingen hoe men moest gaan liggen of kon vertrekken. De
Parlevinkers stonden daarom vaak vlak bij het sluispersoneel om te horen waar een schip moest afmeren en men snelde dan met fiets en bestelling naar die plek; want soms moest het vlug gebeuren
De sluiskolk had / heeft een kom en vooral voor de sleepvaart – vaak een sleepboot met meerdere boten er achter – moest op aanwijzingen in een dergelijk kom terecht zien te komen. Daar was stuurmanskunst voor nodig en hulp van een tijman die met behulp van toegegooide touwen naar het schip de kabels ophaalde en om de bolders legde, aansluitend ging hij zijn “beloning” ophalen; hij maakte ook weer los. Soms wel gevaarlijk, want de spanning op de kabels was soms enorm!
Het nam daardoor enige tijd in beslag voor de parlevinkers zijn klanten kon bedienen. Bij het binnenvaren vroeg opa aan de schippersvrouwen iets in de trant van “madame heb de gij nog wat nodig?”
Opa nam de bestellingen op en als het schip voor de kant lag werd de handel aan boord gebracht; volle zakken met aardappelen, groente en fruit en later in de tijd ook ijzeren kratjes met houdbare melk.
Vaak zakte het water tijdens het schutten een paar meter en was het een hele toer om de handel aan boord te krijgen. Opa was in mijn ogen ijzersterk. Zak op de rug of voor zich en zo de ijzeren ladder af.
Betalen: opa had een grote portemonnee met knipsluiting en daar ging al het geld in. Soms kon er niet meer afgerekend worden want het schip moest weg. Geen probleem; opa wist waarheen zijn klanten voeren en wist ook wanneer ze weeromkwamen. Trouwens de collega-parlevinkers hielpen elkaar wanneer e.e.a. niet lukte en men leende even van elkaar; verkocht even voor elkaar en rekende af. In mijn geheugen zit een naam als Jaapje Ruijschen(?) en een met een bijnaam “Papriesje(?).
Soms zat mijn opoe – zij was nog in klederdracht – ‘s middags met het eten te wachten, want het tij en de klanten bepaalden vaak het moment van eten. In de zomermaanden was ik “in Zeeland” zoals ik als klein jongetje tegen mijn vriendjes zei.
In de zomer was er volop fruit: vooral veel peren en alle soorten bessen. Ik woog alles af in papieren puntzaken en voor ronde bedragen 1 of 2 gulden en liep ik met een mandje langs de schepen en verkocht het fruit voor opa. Onder de dekzeilen stonden de “busseltjes en siepjes “(?).
Naast de parlevinkers waren er nog anderen actief op de sluis; de slager met zijn bakfiets en grote mand snelde heen en weer tussen winkel en varende klant (Corre Koopman?) en uit Hotel / Café Smits kwam vaak iemand aangehold die een bericht voor een schipper had, want ” het mobieltje was er natuurlijk nog niet”. Volgens mij was het een soort vertegenwoordiger / agent die doorgaf waar men wellicht wel of niet heen moest met zijn lading of volgende lading. Ook liep er wel eens iemand met “garen en band”. Er was altijd veel bekijks. Ook gingen vaak kinderen van de Schippersschool aan en van boord.
De passage van de Telegraafboot van de Firma Braakman uit Rotterdam met kapitein Heystek was een geliefde klant met veel kopende passagiers. De boot voer in de zomermaanden wekelijks tussen Rotterdam en Antwerpen; ik ben vaak meegevaren toen wij in Rotterdam woonden. Naast opa woonde de familie Vuyk, vader Piet Vuyk was stoker op een sleepboot en echtgenote Jo wist precies wanneer hij “doorkwam” en stond dan met schoon (onder)goed of blauwe kiel klaar!
Vooral in de zomermaanden was de erge druk: door de Kleine sluis kwamen schepen met vlas: hoog opgeladen en breed zodat men maar net de sluisdeuren kon passeren. De stuurman stond boven op de stuurhut en met een ingenieus systeem kon hij met een groot stuurrad het roer toch bedienen.
Ook kwamen er schepen door met een “buitenboordmotor” aan de zijkant van het schip, dat bij binnenkomst opgetakeld moest worden. De vaarsnelheid was niet zo hoog. Spitsen en “hardlopers” kwamen niet in de Kleine sluis
Het kanaal en de sluizen waren voor velen een bron van inkomsten en de vaart tussen Rotterdam en “De Stad” (Antwerpen) was zeer intensief. Er waren momenten dat er buitengaats veel schepen lagen te wachten op binnenkomst en als het ware eerst weer voorbijvoeren om tegen de stroom in binnen te komen.
De Bonzijbrug en de Postbrug stonden dan ook vaak en soms langdurig open.De buschauffeurs van de Maatschappij De Baar en Leendertse die tussen de stations Kruiningen Yerseke en Goes de dienst onderhielden keken dan ook waar ze het kanaal over konden om op tijd bij de stations te zijn.
Ik was er ook wel in de kerstvakanties, maar dan was het opmerkelijk stiller en kouder. Alle neringdoenden – ook ik – hielden zich schuil en warm in en om de stoomlier. Het was hard werken voor opa en zijn collega’s! Thuis moest er gezaaid, gepoot en geoogst worden en “de vuulte” uit de bedden gehouden worden. Wat je zelf verbouwde, was het eerste verdiend. De tijden zijn veranderd: opoe en opa al lang overleden, de ingang van het kanaal verlegd, sluizen buiten bedrijf, sluiswoningen “opgepimpt” en nieuwbouw gekomen, het kanaal bij Rilland is er gekomen en er leeft geen familie meer: niet meer in Yerseke, Wemeldinge, Kattendijke en Kapelle, maar mijn vrouw en ik gaan jaarlijks nog een dagje naar Wemeldinge. Soms ook naar de Wemeldinge Dag en ook al 2 keer een midweek in een huisje in De Oesterbaai: pure nostalgie; maar dat mag gelukkig!
Herman Ferdinandusse